Lid
De ballen rollen en stuiteren als knikkers over de stenen in de richting van mijn mat. Op de afslagplek naast me is een man bezig zijn mandje leeg te schenken in zijn ballenbak.
– ‘Pardon, sorry. Ja, het zijn er ook zoveel.’
– ‘Geeft niks, ze zijn rond hè…’
– ‘Ja, haha.’
We harken en lepelen met onze clubs de balletjes weer terug de grens over naar zijn kunstgrasdomein van de drivingrange.
Een paar minuten later, bij een hoorbare mispeer, voel ik een blik en is er een opening voor een praatje. Onkunde schept immers een band.
– ‘Het blijft een lastig spelletje hè…’
– ‘Ja. Oefenen oefenen oefenen.’
– ‘En les nemen hè. Les, jaaaa, dat zet alles weer even op z’n kop… Dacht je dat ’t een beetje onder knie had, kun je weer helemaal opnieuw beginnen.’
Het is de aanloop naar iets anders. Dat voel ik. Hij blijft staan kijken en ik sla, nonchalant en zonder m’n aangeleerde set-up, nog wat ballen weg. Geluksballen vaak. Ze gaan verrassend recht, hoog en ver. Ze maken indruk, of liever, ze geven een indruk bij m’n eenmanspubliek.
Wat volgt is een stilte die lijkt op een surplace, een balans-act tussen 2 wielrenners die doodstil op hun fiets staan om niet als eerste te vertrekken. Want: wie als eerste vertrekt, verliest.
– ‘Hier gaat het altijd wel lekker’ zeg ik, als ik met m’n voet behendig het volgende balletje op de tee balanceer.
En toen kwam ie. Vlak ná opnieuw een goed geraakte mazzelbal, de vraag der vragen. De vraag waar het éigenlijk de hele tijd al om ging. Drie korte woorden. Totaal iets van slechts 9 letters. Misschien wel de allerkortste zin die mogelijk is in onze taal, maar met een enórme vracht aan lading.
– ‘Ben jij lid?’
Vóór het stellen van die mega-vraag is er allang een scan gemaakt van mijn tas, m’n houding, m’n outfit en iets wat het midden houdt tussen de x-factor en sympathie. Ben ik één van hen? Ben ik wel een èchte golfer? Mijn antwoord op die hamvraag of ik lid ben of niet, zal óók deze vragen gaan beantwoorden.
We kijken samen naar mijn vliegende bal en ik antwoord: ‘nee’. Als ie de grond raakt en nog een paar keer door stuitert hoor ik ‘m kort reageren.
– ‘O.’
Het gesprek loopt vast als een kar in de modder. We hebben ineens geen raakvlakken meer. Ook onze miskleunen van net lijken vergeten. Er trekt een koudefront tussen onze afslagmatten op.
Ik voel me afgevinkt als ongeschikt. In één klap is alles weg.
Even later komt een man met een mandje aan de andere kant van hem staan, die hij kent en begroet. De man zet z’n tas neer. Ze hebben dezelfde soort broek en schoenen aan, zie ik. Hun broek is een beetje vaal van kleur en de schoenen hebben versleten zolen valt me nu op. Het lijken wel broers, maar dat zijn ze niet. Ze lachen en slaan hun balletjes tegelijkertijd weg.
Hij is me alweer vergeten, denk ik. Prima. Ik doe mijn oordopjes in en richt me met een glimlach op mijn favoriete vrijstaande doel in de verte.