Als jeugdvoetballer heb ik heel wat gedoucht, in teamverband bedoel ik dan. Steevast stonden na de training als eersten de 6 ‘grootste’ jongens onder de slechts 6 beschikbare douchekoppen. Voordringen had geen zin. De douche-hiërarchie binnen ons elftal werd bepaald door hoe moedernatuur je had geschapen. Dat verklaart wellicht ook het woord ‘pikorde’ een beetje beter… en als ik er zo over nadenk is er in 30 jaar niks veranderd.
Sinds ik m’n dikke knuppels uit m’n golftas heb verbannen voel ik me beter. Ik speel ook beter. Rustiger. Heb minder bewijsdrift. Neem minder risico. Mijn handicap is verbeterd èn ik verlies minder tijd met het zoeken naar ballen.
Het is wel een proces geweest hoor om afscheid te nemen van m’n dierbare fallussymbolen. Zèlf kan ik er inmiddels prima mee leven, maar ánderen kijken nog weleens verbaasd op van mijn keuze. Voornamelijk omdat ze die stap (nog) niet genomen hebben.
Grappig is het dan ook om op de eerste hole te staan met een aantal nieuwe gezichten die dan schalks in mijn tas kijken om te zien wat voor vlees ze in de kuip hebben. Ze zien bij mij niet het vlees wat ze verwachten, wèl allemaal ijzers. Hun blik wendt bedenkelijk af. Ik merk dat ik voor hen niet goed in te schatten ben.
Machogedrag.
Kort daarna rukken de heren zonder blozen de sok van hun knots en maken indrukwekkende oefenswings, compleet met een soort doorzwaai die ik alleen op TV zie. Pure intimidatie. Machogedrag. De club maakt het geluid van een voorbij zoevende trein. En na iedere zwiep volgt een nóg snellere. Zinloos hard ook. Zo slaan ze ‘m straks nooit; durven en kunnen ze niet, de bluffers. Ondertussen gluren ze minachtend naar me en hopen dat ik afhaak. Meestal wacht ik met m’n armen over elkaar op m’n beurt. Voordringen heeft ook hier geen zin. Bovendien ik heb niks om mee te zoeven, ijzers zoeven niet. Daarbij komt ook nog; mijn gereedschap en kunde hebben me nooit verder gebracht dan 200 meter en dat was zelfs met een flinke storm in de rug. Deze heertjes denken 400 meter te kunnen slaan met hun glimmende apparaat, zoveel vertrouwen hebben ze in hun verlengstuk.
Ik zie ze straks wel op de green, denk ik dan, waar ik mijn kleinste stok presenteer. Met veel trots trouwens. Mijn putter. Dé putter en tevens hèt penseel onder de golfclubs. Voor ’t precisiewerk. Op de green scoor ik m’n punten. Alleen de ware fijnproever herkent de rondingen en de geheime plekjes van dit gladgeschoren gazon. Waar je niet te hard en niet te zacht de sprietjes moet strelen om met het juiste tempo naar het eindpunt te rollen. Naar de cup en haar heerlijke geluid. Daar doe ik het voor. Dát geluid is mijn hoogtepunt.
Ja Golfvrouwen, natuurlijk kijkt u naar de Golfman en hoe tevreden hij is met zijn grootste clubs. Maar gluur ’ns stiekem in de tassen van de stoere haantjes om te zien wie de beste putter heeft, want hij heeft t slimst geïnvesteerd om een ècht betere golfer te worden!